Wabo/Omgevingswet, pag. 10 home             terug naar pag. 9 naar pag. 11                                   

2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN5684 en Rb. Rotterdam 2 september 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BN5887. Bij een beschikking van rechtswege die niet binnen twee weken bekend was gemaakt, hoefde niet te worden gewacht op het verstrijken van de termijn voor het geven van de beschikking (want die was al verstreken). In die gevallen werd de dwangsom verschuldigd vanaf de dag dat twee weken waren verstreken sinds de ingebrekestelling door de aanvrager (art. 4:20d Awb). Ingevolge art. 4:18 lid 1 Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. Zie voor de eerste uitspraak waarbij (door de rechter) een dwangsom als bedoeld in art. 4:17 Awb werd vastgesteld als gevolg van het niet tijdig beslissen op een aanvraag: Rb 's-Hertogenbosch 5 maart 2010, ECLI:NL:RBSHE:2010:BL7210. In de Gemeentestem is een discussie gevoerd over de eerste dag waarop de dwangsom verschuldigd is. De memorie van toelichting (MvT, Kamerstukken II 2004/05, 29934, nr. 3, p. 7) vermeldt dat de termijn van twee weken aanvangt op de dag na die waarop de ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen: wanneer de ingebrekestelling op maandag is ontvangen, vangt de termijn op dinsdag aan en eindigt veertien dagen later op maandag. Vanaf dinsdag wordt een dwangsom verbeurd. Uit de twee genoemde uitspraken van september 2010 zou kunnen worden afgeleid dat al op maandag een dwangsom wordt verbeurd. In latere uitspraken volgt de bestuursrechter dit standpunt echter niet, zie Rb. Den Haag 12 april 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ8465, r.o. 3.2, Rb. Amsterdam 23 maart 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3604, Rb. Roermond 23 februari 2011, ECLI:NL:RBROE:2011:BP6108, Rb. Haarlem 7 februari 2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:BP4022, Rb. ’s-Hertogenbosch 2 februari 2011, ECLI:NL:RBSHE:2011:BP3425, ABRvS 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8966, ABRvS 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6735, ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3241, ABRvS 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:888 en ABRvS 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2218. Vier jaar later verschijnt er echter weer een uitspraak conform de uitspraken van september 2010, zie ABRvS 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4179. In deze uitspraak ging het om een ingebrekestelling die op donderdag 4 april 2019 was ontvangen. De termijn ving dus aan op vrijdag 5 april. Uit de uitspraak blijkt dat reeds (donderdag) 18 april 2019 de eerste dag is waarop een dwangsom verschuldigd was. Is dit een vergissing of een nieuwe lijn? Waarschijnlijk een vergissing, want twee weken later verschijnt er een uitspraak waarin de bestendige lijn wordt voortgezet: de ingebrekestelling is op maandag 10 juli 2017 ontvangen en op dinsdag 25 juli 2017 is een dwangsom verbeurd. Het besluit is op 25 juli 2017 verzonden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de beslistermijn derhalve met 1 dag is overschreden: ABRvS 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4399. Voor wat betreft de laatste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, zegt de MvT dat de dag waarop de beschikking aan de aanvrager wordt verzonden de laatste dag is waarover een dwangsom is verschuldigd.

 

Op 27 augustus 2014 heeft de Afdeling dit standpunt overgenomen in de eerdergenoemde uitspraak. Eerder namen bestuursrechters aan dat het bestuursorgaan over de dag dat het besluit wordt genomen en verzonden geen dwangsom meer is verschuldigd. Zie bijv. Rb. Amsterdam 23 maart 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3604, r.o. 4.3. Zie ook Batting en Dijkgraaf, Reactie op bijdrage mr. J.B. Koops, Gst. 2011, 76.