Bomenstichting
|
Links |
Bomen in de nieuwe Omgevingswet Als de nieuwe wet in werking is getreden, zal voor de regels over het kappen van bomen vooral moeten worden gekeken naar het omgevingsplan. Wanneer het gaat om bomen buiten de bebouwde kom, zal ook gekeken moeten worden naar de provinciale omgevingsverordening (of naar de rijksregels als het gaat om 'nationaal belang'). Niet alle gemeenten zullen direct al een omgevingsplan hebben dat de gemeentelijke kapregels bevat. In die gevallen blijft de bomenverordening of de APV van kracht. De bedoeling is dat iedereen op internet per perceel of adres de gemeentelijke regels voor de fysieke leefomgeving kan vinden. Een bewoner die een boom wil kappen, kan het omgevingsplan aanklikken en direct zien welke regels er gelden. De omgevingsvergunning blijft wel bestaan. Als in het omgevingsplan een verbod is opgenomen om bepaalde bomen te kappen, wordt het kappen van die bomen aangemerkt als een omgevingsplanactiviteit. Volgens de nieuwe wet kan voor deze activiteit een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Volgens het overgangsrecht worden bestaande bestemmingsplannen aangemerkt als onderdeel van het omgevingsplan. Zie artikel 4.6 Invoeringswet Omgevingswet en artikel 22.1 Omgevingswet. De bomenverordeningen blijven na inwerkingtreding van de Omgevingswet nog van kracht zolang er geen omgevingsplan is vastgesteld, maar een omgevingsvergunning voor het vellen van een boom zal een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet zijn (en dus niet als bedoeld in de Wabo). Dit is geregeld in artikel 22.8 Omgevingswet. Dit luidt als volgt:
Wat betreft de regels over de fysieke leefomgeving die op grond van artikel 2.7, eerste lid, Omgevingswet alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, is steeds gezegd dat hierbij gedacht kan worden aan de in artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo genoemde vergunningen of ontheffingen, dus ook de velvergunning. Zie de memorie van toelichting van de Invoeringswet, Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 330. Hier is ook uitgelegd dat de beoordelingsregels die in de gemeentelijke verordening voor de verlening van de vergunningen en ontheffingen zijn opgenomen, blijven gelden tot de bepalingen zijn overgeheveld naar het omgevingsplan. Hetzelfde geldt voor in de verordening opgenomen indieningsvereisten. Echter, later is bedacht om de rijksregels voor de indieningsvereisten toch te handhaven. Deze regels komen in het omgevingsplan van rechtswege. Zie artikel 22.288 (dit artikel was eerder genummerd 2.4.1.17) van de bruidsschatregels voor het omgevingsplan, die zijn opgenomen in het Invoeringsbesluit Omgevingswet (voorjaarsversie maart 2020, p. 551).
Op 28 oktober 2018 is het ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet ter consultatie voorgelegd. Iedereen kon hierop reageren tot 21 december 2018. Het Invoeringsbesluit Omgevingswet wijzigt onder meer het Omgevingsbesluit. Artikel 2.1, eerste lid, Omgevingsbesluit zou volgens de consultatieversie gaan luiden: "Regels over activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onder a, van de Omgevingswet worden alleen in het omgevingsplan opgenomen." Op 29 mei 2019 is het ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet naar de Tweede Kamer gestuurd. Zoals gezegd wijzigt dit besluit onder meer het Omgevingsbesluit. Artikel 2.1, eerste lid, Omgevingsbesluit zal nu gaan luiden: "Onverminderd het tweede lid worden in ieder geval regels over activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onder a, van de wet alleen in het omgevingsplan opgenomen." In het tweede lid zijn bepalingen van de Gemeentewet genoemd die in ieder geval niet in het omgevingsplan worden opgenomen.
In gewone taal betekent dit dat tot het tijdstip waarop gemeenten verplicht een omgevingsplan moeten hebben vastgesteld (binnen acht jaar na 1 januari 2024, dus 1 januari 2032, zie artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 juli 2023), de huidige regels in gemeentelijke verordeningen alleen worden aangemerkt als regels over de fysieke leefomgeving in de zin van de Omgevingswet als ze betrekking hebben op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 van de Wabo. Hiermee is beoogd te regelen dat vergunning- of ontheffingplichten die nu krachtens artikel 2.2, eerste of tweede lid, van de Wabo worden aangemerkt als een Wabo-omgevingsvergunningplicht, na de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden aangemerkt als een omgevingsvergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet. Dit voorkomt dat deze vergunningen en ontheffingen tussen de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet (en daarmee van de intrekking van de Wabo) en de datum waarop deze bepalingen worden opgenomen in het omgevingsplan, tijdelijk terugvallen in het regime zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Wabo en dus weer als autonome vergunning of ontheffing verleend zouden moeten worden (Nota van toelichting gewijzigd ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet, p. 623). Het opslaan van roerende zaken, dat in een gemeentelijke verordening op grond van artikel 2.2 Wabo omgevingsvergunningplichtig kan worden gesteld, behoort volgens de regering niet tot de activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen (en dus verplicht in het omgevingsplan moeten worden opgenomen). Deze activiteit wordt tot het tijdstip waarop gemeenten een omgevingsplan moeten hebben vastgesteld wel aangemerkt als een omgevingsplanactiviteit. Dit volgt uit artikel 2.1a, aanhef en onder b, Omgevingsbesluit. Een gemeentelijke vergunning voor het plaatsen of wijzigen van een grafzerk, een activiteit die niet valt onder artikel 2.2 Wabo, blijft een vergunning op grond van een autonome verordening, ook al gaat het om een activiteit die een onderdeel van de fysieke leefomgeving wijzigt. Het is niet de bedoeling dat deze activiteit direct na inwerkingtreding van de Omgevingswet onder het toepassingsbereik van die wet wordt gebracht. Een vergunning voor het kappen van een boom valt onder artikel 2.2 Wabo en wijzigt een onderdeel van de fysieke leefomgeving. Deze activiteit wordt dus wel direct onder het toepassingsbereik van de Omgevingswet gebracht, ook al staan de kapregels niet direct in het omgevingsplan. Het is dus de bedoeling dat de bomenverordening wordt ondergebracht in het omgevingsplan. De termijn waarbinnen dat moet zijn gebeurd, is bij koninklijk besluit bepaald op 1 januari 2032, zie artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 juli 2023. Vanaf dat tijdstip vervallen de kapregels die in autonome gemeentelijke verordeningen zijn opgenomen. Een bijzondere bomenlijst zal deel uit moeten maken van het plan zelf. Bij een omgevingsplan kan namelijk geen nader besluit worden vastgesteld in een apart document. Zie hierover de nota van toelichting van het op 31 augustus 2018 gepubliceerde Omgevingsbesluit, par. 3.2.11:
|