De Wabo, een handleiding, pag. 3 home             terug naar pag. 2 naar pag. 4

treedt (art. 6.2 Wabo).
Als gedurende de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift (zes weken) bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening was gedaan en de beschikking niet terstond na bekendmaking in werking was getreden, trad de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek was beslist (art. 6.1 lid 3 Wabo). De rechter hoefde in dat geval dus niet meer te vragen of de vergunninghouder bereid is te wachten met de kap totdat er uitspraak in de voorlopige voorzieningprocedure is gedaan. Onder de Omgevingswet heb je niet meer zes weken de tijd om de inwerkingtreding te voorkomen door bezwaar en een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. De bezwaartermijn is nog steeds zes weken, maar het verzoek om voorlopige voorziening moet binnen vier weken worden ingediend. Op grond van art. 16.79 lid 2 Omgevingswet wordt namelijk in de omgevingsvergunning bepaald dat die in werking treedt met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag van bekendmaking of terinzagelegging als het verrichten van de activiteit die de omgevingsvergunning mogelijk maakt binnen die vier weken kan leiden tot een wijziging van een bestaande toestand die niet kan worden hersteld. Als binnen de termijn van vier weken bij de bevoegde bestuursrechter (voorzieningenrechter) een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de omgevingsvergunning niet in werking voordat op het verzoek is beslist. Dit staat in het vierde lid van art. 16.79 Omgevingswet. Zie over de inwerkingtredingstermijn van vier weken ook Bomen in de nieuwe Omgevingswet, pag. 3.

Tegen de beslissing op bezwaar kan beroep bij de rechtbank worden ingesteld en tegen de uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingesteld.

Als de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is, ving de beslistermijn van uiterlijk zes maanden bedoeld in art. 3:18 lid 1 Awb aan op de dag na de datum waarop het orgaan, bedoeld in art. 3.1 lid 2 Wabo de aanvraag had ontvangen (art. 3.12 lid 7 Wabo). In de Omgevingswet begint de beslistermijn op de dag van ontvangst van de aanvraag. Dit kan worden afgeleid uit art. 16.61 Omgevingswet. In art. 3:18 lid 2 Awb is bepaald dat, als de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft, het bestuursorgaan, alvorens een ontwerpbesluit ter inzage te leggen, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag de beslistermijn van zes maanden met een redelijke termijn kan verlengen. Art. 3.12 lid 8 Wabo bepaalde dat die redelijke termijn ten hoogste zes weken bedraagt. Idem art. 16.66 lid 3 Omgevingswet. Ook bepaalde lid 8 dat de verlenging en de duur daarvan, met inachtneming van de in art. 3:18 lid 2 Awb bedoelde termijn van acht weken, gemotiveerd aan de aanvrager moet worden medegedeeld. Idem art. 16.66 lid 3 Omgevingswet. Voordat de gemeente een besluit tot verlenging neemt, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze daarover naar voren te brengen. Dit volgt uit art. 3:18 lid 2 Awb, maar de Wabo en de Omgevingswet wijken hiervan af. De wettekst en de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Wabo (zie p. 56) zijn hier niet duidelijk over, maar uit het feit dat de Wabo de verlenging vaststelde op maximaal zes weken (i.p.v. "een redelijke termijn") en een mededelingsplicht invoert, leiden wij af dat er voor een zienswijze over de verlenging geen plaats is. Ook onder de Omgevingswet is dit het geval, zie art. 16.66 lid 3. Zie voor de omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de beslistermijn Bomen in de nieuwe Omgevingswet, pag. 3.

 

Als bij de uniforme openbare voorbereidingsprocedure geen zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren zijn gebracht, doet de gemeente daarvan zo spoedig mogelijk nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken, mededeling op de wijze, bedoeld in art. 3:12 leden 1 en 2 Awb. In dat geval neemt de gemeente het besluit binnen vier weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken (art. 3:18 lid 4 Awb). Als de gemeente zich niet aan de beslistermijnen houdt, ontstaat er geen vergunning van rechtswege. De regeling in de Awb over de dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (afdeling 8.2.4a Awb) kan wel soelaas bieden. Zie daarover de paragraaf Niet tijdig beslissen op pag. 9.

Tegen een omgevingsvergunning die is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure kan geen bezwaar worden gemaakt (art. 7:1 lid 1 onder d Awb). Wel kan beroep bij de rechtbank en vervolgens hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak worden ingesteld (in sommige gevallen is alleen beroep bij de Afdeling mogelijk). De termijn voor het indienen van een beroepschrift vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig art. 3:44 lid 1 onderdeel a Awb ter inzage is gelegd (art. 6:8 lid 4 Awb) en bedraagt zes weken (art. 6:7 Awb). Wanneer de omgevingsvergunning was voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, trad de vergunning pas in werking, nadat de beroepstermijn van zes weken was verstreken (art. 6.1 lid 2 Wabo). Zie ook art. 6.2 Wabo. Indien gedurende de termijn bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening was gedaan, trad de vergunning niet in werking voordat op dat verzoek is beslist (art. 6.1 lid 3 Wabo). Onder de Omgevingswet treedt de vergunning sneller in werking, namelijk met ingang van de dag na de dag waarop het besluit ter inzage is gelegd, zie art. 16.79 lid 1 aanhef en onder b Omgevingswet, tenzij sprake is van onomkeerbare gevolgen, zie het tweede lid. Dan treedt hij na vier weken in werking.
Als ten onrechte de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is gevolgd, staat tegen de omgevingsvergunning geen beroep, maar bezwaar open. De rechter zal het beroep dan doorsturen naar B en W met de opdracht het beroep als bezwaar in behandeling te nemen en een besluit op bezwaar te nemen (ABRvS 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3843).

Verlening van rechtswege
Als de gemeente zich bij de reguliere voorbereidingsprocedure niet had gehouden aan de beslistermijn van art. 3.9 Wabo (acht weken evt. te verlengen met zes), dan was de vergunning automatisch (van rechtswege) verleend. Onder de Omgevingswet is dat niet meer het geval.