De Wabo, een handleiding, pag. 7 home             terug naar pag. 6 naar pag. 8                                   

elektronisch verkeer, zie Rb. Amsterdam 3 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM7323. Zie voor het indienen van een bezwaarschrift per e-mail pag. 12.

Strafrechtelijke handhaving
Op grond van art. 1a onder 3° Wet op de economische delicten (WED) zijn overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens art. 2.2 en art. 2.3 aanhef en onder c van de Wabo, economische delicten. Het vellen van houtopstand zonder de vereiste omgevingsvergunning en het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning voor de activiteit vellen zijn overtredingen, geen misdrijven. Dit volgt uit art. 2 lid 4 WED: de economische delicten, bedoeld in art. 1 onder 4° en art. 1a onder 3° zijn overtredingen. Volgens art. 6 lid 1 onder 4° WED staat hierop een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een taakstraf of geldboete van de vierde categorie. In art. 23 lid 4 Wetboek van Strafrecht is bepaald dat een geldboete van de vierde categorie maximaal € 21.750,-- bedraagt. Voor rechtspersonen kan de boete oplopen tot maximaal € 87.000,-- (art. 23 lid 7). Ook mogelijk is de oplegging van een bijkomende straf, bijvoorbeeld stillegging van de onderneming, of een maatregel, bijvoorbeeld verrichting van prestaties tot het goedmaken van een en ander.

Overgangsrecht
Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van art. 2.1 Wabo (1 oktober 2010) blijft van toepassing op de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in art. 2.2 lid 1 Wabo, indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend (art. 1.4 lid 2 Invoeringswet Wabo). Een activiteit als bedoeld in art. 2.2 lid 1 Wabo is onder meer het vellen van houtopstand. Een kapvergunningaanvraag van vóór 1 oktober 2010 moet dus worden afgehandeld volgens het oude recht. Een bepaling in een gemeentelijke verordening waarin staat dat op een aanvraag voor het vellen van houtopstand die is ingediend vóór 1 oktober 2010 de vanaf 1 oktober 2010 geldende verordening van toepassing is, is dus niet mogelijk. Dergelijke bepalingen zijn op 1 oktober 2010 van rechtswege vervallen (art. 122 Gemeentewet). In de oude bomenverordening van Stadsdeel Zuid was een dergelijke bepaling opgenomen, zie art. 19.

Omdat de Wabo niet van toepassing is op vóór 1 oktober 2010 ingediende aanvragen, moet een kapvergunning worden verleend of geweigerd en kan

 

geen omgevingsvergunning worden verleend. Wel is het zo dat als een kapvergunning wordt verleend, deze gelijk wordt gesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit op het tijdstip waarop de vergunning onherroepelijk is geworden (art. 1.2 lid 3 Invoeringswet Wabo in verbinding met art. 1.4 lid 2). Ook de op 1 oktober 2010 al onherroepelijke kapvergunningen worden gelijkgesteld met een omgevingsvergunning (art. 1.4 lid 1 Invoeringswet Wabo).

Stadsdeel in verzuim
Eén Amsterdams stadsdeel, te weten Nieuw-West, heeft de bomenverordening nooit aangepast aan de Wabo, terwijl deze bepalingen bevatte die in strijd zijn met de Wabo. Van 1 oktober 2010 tot 1 oktober 2016 (toen de verordening verviel door de inwerkingtreding van één Amsterdamse verordening) heerste er daardoor rechtsonzekerheid. De verordening was mogelijk op onderdelen van rechtswege onverbindend (art. 122 Gemeentewet). Ook sommige andere gemeenten in Nederland hebben hun verordening nooit aan de Wabo aangepast.

Een voorbeeld van een complicatie
Een gemeente met een verordening die niet aan de Wabo is aangepast, is, zo kan worden verdedigd, gebonden aan de bepalingen van de Wabo waar het gaat om de inwerkingtreding van de vergunning, ook al staat in de gemeentelijke verordening dat de vergunning pas na de bezwaarprocedure in werking treedt of, in geval van beroep, als op het beroep is beslist en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan (de standaardvoorwaarde van niet-gebruik). Volgens de Wabo is een dergelijke standaardvoorwaarde niet mogelijk: de vergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift (art. 6.1 lid 2 Wabo), tenzij de gemeente bepaalt dat de vergunning terstond na bekendmaking in werking treedt (art. 6.2 Wabo). Indien gedurende de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan en de vergunning niet terstond na bekendmaking in werking is getreden, treedt de vergunning niet in werking voordat op dat verzoek is beslist (art. 6.1 lid 3 Wabo). Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is een standaardvoorwaarde van niet-gebruik in een bomenverordening echter niet onverbindend. De gemeente moet zich zelfs daaraan houden. Zie ABRvS 8 augustus 2012, nr. 201111618/1/A2, ECLI:NL:RVS:2012:BX3904, r.o. 2.3.2 en ABRvS 30 juli 2014, nr. 201306835/1/A1, ECLI:NL:RVS:2014:2833.