Wabo/Omgevingswet, pag. 16 home             terug naar pag. 15 naar pag. 17                                

Bezwaar tegen reëel besluit terwijl er al van rechtswege een besluit is

Het navolgende is niet van belang voor het huidige recht, want de Omgevingswet kent de vergunning van rechtswege niet. Een reëel besluit dat is genomen nadat van rechtswege een beschikking is gegeven is niet nietig, maar vernietigbaar. De rechtbank Gelderland had aangenomen dat het nietig was en dat het bezwaar tegen het reële besluit prematuur was, omdat de beschikking van rechtswege nog niet bekend was gemaakt. Dit is onjuist. Het bezwaar tegen het reële besluit had gegrond moeten worden verklaard en dit besluit had moeten worden herroepen bij besluit op bezwaar. Het bezwaar tegen het reële besluit had mede opgevat moeten worden als een bezwaar tegen de beschikking van rechtswege. Dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen de beschikking van rechtswege nog niet was aangevangen, laat immers onverlet dat die beschikking ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift wel reeds tot stand was gekomen als bedoeld in art. 6:10 lid 1, aanhef en onder a, Awb.
ABRvS 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3762.
Zie ook ABRvS 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2071:
Indien een gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, is een bestuursorgaan weliswaar niet meer bevoegd om op de aanvraag te beslissen, maar maakt dat een alsnog genomen besluit niet van rechtswege nietig. Indien een alsnog genomen reëel besluit niet tijdig in rechte wordt bestreden, verkrijgt dat besluit formele rechtskracht en treedt het in de plaats van de van rechtswege verleende vergunning.

Wel vergunning van rechtswege als geen aanvraag strijdig gebruik is gedaan

Het navolgende is niet van belang voor het huidige recht, want de Omgevingswet kent de vergunning van rechtswege niet. Als er geen aanvraag planologisch strijdig gebruik was gedaan, terwijl dat wel had gemoeten, kon er toch een vergunning van rechtswege ontstaan. De beschikking van rechtswege moest dan bij besluit op bezwaar worden herroepen en de aanvrager moest de gelegenheid worden geboden om de aanvraag op zodanige wijze aan te vullen dat deze betrekking heeft op alle onlosmakelijk verbonden activiteiten. Indien de aanvrager van die gelegenheid geen gebruik maakt, moest de aanvraag buiten behandeling worden gelaten. Indien de aanvrager wel van die gelegenheid gebruik maakte, moest op de aangevulde aanvraag worden beslist met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure, indien de omgevingsvergunning enkel met toepassing van art. 2.12 lid 1, aanhef en onder a, onder 3°, Wabo kon worden verleend. ABRvS 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3762.

 

Bezwaar tegen naderhand bekend gemaakte vergunning van rechtswege kan niet meelopen in het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank waarbij de weigering van de vergunning is vernietigd

Het navolgende is niet van belang voor het huidige recht, want de Omgevingswet kent de vergunning van rechtswege niet. De casus: Een omgevingsvergunning is van rechtswege ontstaan op 10 januari 2015, maar niet bekend gemaakt. Op 10 februari 2015 heeft het college geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen. Dit besluit is op 12 mei 2015 door de rechtbank vernietigd. Op 12 juni 2015 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, de van rechtswege ontstane omgevingsvergunning bekend gemaakt. Hiertegen hebben tegenstanders van het project bezwaar gemaakt. Dit bezwaar kon niet in het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank aan de orde komen, want de van rechtswege verleende omgevingsvergunning is een primair besluit waartegen bezwaar openstaat. Art. 6:19 lid 1 Awb is niet van toepassing.
ABRvS 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:682.

Moet een bomenverordening regelen dat een kapvergunning voor een boom in de verboden zone niet kan worden geweigerd als er verplichting tot verwijdering bestaat?

Een hele merkwaardige uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak is de uitspraak van 16 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2197, in de zaak van een eigenaar van een beuk en zijn achterbuurman tegen de gemeente Zeist. De beuk moet weg omdat deze lucht, licht en uitzicht ontneemt en hinder veroorzaakt door bladval. De beuk staat op minder dan 0,5 m afstand van de erfgrens en is ouder dan 20 jaar. De gemeente heeft de vergunning geweigerd omdat het belang van de aanvrager bij de kap van de boom niet opweegt tegen het belang bij het behoud van de boom. De boom is gezond en beeldbepalend en de overlast is gering. De in dit geschil toepasselijke Bomenverordening 2005 van Zeist bepaalt de afstand genoemd in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek op 0,5 m voor bomen; de boom staat dus in de verboden zone. De achterbuurman heeft een vordering tot verwijdering van de beuk ingesteld en de eigenaar van de boom gaat geen beroep op verjaring doen. Daarom bestaat er volgens de Afdeling een verwijderingsplicht. Volgens de bomenverordening kan een kapvergunning uitsluitend worden verleend op basis van een belangenafweging. De Afdeling overweegt dat bij weigering van de vergunning op grond van een belangenafweging het vorderingsrecht wordt gefrustreerd en de verplichting tot verwijdering van de boom niet kan worden nagekomen zonder overtreding van de bomenverordening. De bomenverordening is in strijd met de hogere regeling